'Hebben jullie toch een leuke avond gehad...'
Net op het moment dat er de rust is om mijn nieuwe collega- gastvrouw wat beter te leren kennen komt onze gast, al pratend, binnen.
‘Ik dacht jullie zitten vast om een praatje verlegen..’
Zijn aanwezigheid vult de ruimte en hij laat zich zuchtend op een stoel zakken.
‘Nee ik hoef jullie koffie niet, ik heb zelf wat drinken bij me. Alleen de koffie die mijn moeder vroeger maakte vind ik lekker. Met veel hete opgeklopte melk. Ik weet nog dat de koffiemelk uitgevonden werd en mijn moeder die in de koffie deed. Het smaakte mijn vader niet. ‘Koffiemelk is voor luie vrouwen’ zei hij. Daarna heeft ze die nooit meer in huis gehaald.’
Hij praat aan een stuk door over allerlei mensen die hij kent.
‘Hoe gaat het eigenlijk met jou?’ probeer ik. Ik heb hem een tijdje niet gezien.
‘O best hoor..’ Hij neemt een slok van zijn drankje. ‘Ik moet veel drinken vanwege mijn suiker, zie je… Ja die artsen in dat ziekenhuis … Ze laten je maar wachten.. Gelukkig heb ik mijn scooter nog, dan kom je nog eens ergens.. Als het maar niet zoveel zou regenen, dan zit je thuis…gelukkig heb ik nu een hulp, want dat schoonmaakwerk ligt me niet zo..’
Zijn gedachten gaan alle kanten op, maar we proberen het nog een keer.
‘Hoe is dat toch zo gekomen dat je thuis bent komen te zitten?’
Dan vertelt hij zijn verhaal. Op een ochtend terwijl ik me klaarmaakte om naar mijn werk te gaan, voelde ik me opeens heel vreemd. Het leek wel of alles in mijn hoofd door elkaar schoof. Ik dacht dat de wereld verging. Ik werd opgenomen maar het ging niet. Ik wilde niet meer leven en liep vertwijfeld langs de spoorrails. De trein stopte net op tijd. Toen moest ik naar een gesloten afdeling.’
Hij begint te praten over andere mensen die in de instelling zaten.
‘Maar hoe was dat voor jou?’
‘Och.. Je moet niet teveel nadenken over het leven… Ik was de jongste van negen kinderen. Mijn vader stierf toen ik acht jaar was. Mijn moeder was vaak ziek. Tja.. mijn jeugd… En mijn broers en zussen zie ik ook weinig. Wat heb je eigenlijk aan zoveel familie als je niet naar elkaar omziet. Je kunt beter een hond nemen, die is tenminste trouw..’ Hij begint uit te wijden over een film die hij heeft gezien.
We knikken hem toe. ‘Ja, mensen hebben elkaar nodig. Gelukkig maar dat God er is, als mensen ons in de steek laten.’
‘Dat weet ik wel hoor.’ Zijn stem klinkt opeens zacht. Dat die trein stopte, dat was Gods hand… toch? En toen het slecht met mij ging brachten mensen van mijn gemeente me een pannetje eten. Ze bidden daar nog steeds voor me. God is er op onverwachte momenten.
Ik weet nog dat ik stopte bij een jongen met een lekke fietsband. Ik kon hem niet helpen, maar bleef bij hem wachten. Ik heb toen mijn handen gevouwen. Opeens kwam er een militair aangereden vanuit het niets, die de fiets in zijn laadbak tilde en de jongen meenam. Dat moet wel van God zijn. En weet je wat ook helpt als ik somber ben? Psalmen op het orgel spelen. Dat kan ik goed.’
Dan begint hij hardop te lachen. ‘Jullie denken zeker dat ik erg zwaarmoedig ben. Maar ik heb ook humor hoor! Kennen jullie deze mop al?’ De ene na de andere mop schiet door de ruimte. Hij slaat zich op de knieën van de pret.
Maar ik houd het wel netjes hoor, ze mogen niet te schuin zijn hè’ Met een vette knipoog staat hij op. ‘Zo nu kan ik wel gaan. Hebben jullie toch een leuke avond gehad!’